donderdag 19 oktober 2017

DANIEL DRAGOMIRESCU - De Scooter





DE SCOOTER

Ik weet niet meer hoe ik op het idee kwam dat ik de kerk in Cioropina moest gaan zien, een dorp in het zuiden, in de Argeș vallei, die zich aan beide zijden van de grote weg uitstrekte. Ik was nog maar zes of zeven jaar toen en het was zomer. Ik kon niet te voet gaan, het was te ver, maar ik had een nieuwe scooter tot m’n beschikking, die mijn vader juist in Boekarest had aangeschaft, waar hij af en toe voor zaken naar toe moest. Toch had ik geen zin om op deze scooter naar Cioropina te rijden; ik wist de weg niet en was bang om in allerlei godverlaten plaatsen te belanden en in de problemen te raken. En misschien had ik nog wel enkele jaren gewacht, zodat m’n vader een fiets voor me kon kopen en ik tegen die tijd de weg zou weten, als niet één van de jongens van de beruchte familie Blendea, wiens voornaam ik me niet kan herinneren -hoewel die niet van belang is- smachtend naar de scooter had gekeken en me ervan had overtuigd dat het goed was dat hijzelf me op die stichtelijke pelgrimage naar genoemd dorp zou begeleiden, waar hij toevallig verwanten had, de grootouders van vaders kant naar het schijnt.

Ik kende deze jongen van zien omdat ik hem altijd door onze straat zag lopen, snoeverig en vies, en wist dat hij op school was blijven zitten. Hij paste precies in het negatieve plaatje van zijn familie maar daar kwam ik later pas achter. Hij vroeg me om één Leu zodat hij een pakje Nationals kon kopen. Hij zei dat ze voor zijn opa in Chioropina waren, en waarschuwde me om met geen enkel woord over onze trip tegen mijn ouders te reppen. Hij wilde al voor de volgende ochtend afspreken, verderop in de straat, als mijn vader eenmaal naar zijn werk was gegaan. Ik moest ervoor zorgen dat niemand me zag vertrekken. Als ik m’n mond voorbij praatte, zou hij me niet meenemen en zou ik ook niet die grote mooie kerk vol geschilderde heiligen in Cioropina zien.
Hij liep naar het frisdrankenwinkeltje waar ze tevens sigaretten verkochten en ik bleef op de drempel staan, totdat hij uit het zicht verdween. Ineens kon ik de ontstane situatie niet meer inschatten en ik vroeg me af of ik hem een Leu voor niks had gegeven.

De nacht scheen lang te duren door al het gepieker over de excursie van de volgende dag en de Leu die ik aan de jongen had gegeven. Misschien droomde ik wel over scooters en beschilderde kerken met duizend en één heiligen die het waard waren om aandachtig bekeken te worden.

Gelukkig werd het vroeg licht en sprong mijn pa op zijn gammele Russische fiets om naar het werk te gaan. Ik sloop naar buiten, stapte op m’n scooter die nog naar verse lak rook en reed in tegenovergestelde richting weg. Ik raasde zo hard de heuvel af, met stofwolken en al, dat het leek of een bende duivels me opjoeg. De jongen had woord gehouden: hij stond met z’n opvallende o-benen al op me te wachten bij het limonadewinkeltje en rookte een sigaret. “Kom op, wij zijn laat! Waarom bleef je zo lang weg” wierp hij me al van verre toe, gooide zijn peuk in een greppel, sprong vóór me op de scooter, kneep de hendels stevig in en zei me gas te geven omdat het al zo laat was. Hij zette beide voeten op de scooter. Ik zette er één bij en trapte met de andere. Het was maar goed dat de autoweg was geasfalteerd want hoewel de jongen ongelukkig zat en mijn voeten hinderde en me deels ook het zicht ontnam, reed de scooter gesmeerd, als een inspectiekarretje op het spoor.

We waren ons dorp al uit, voordat ik het in de gaten had. We raasden door Cioacele en ik heb geen idee hoe we in Ciotopina terecht kwamen. Hoe dan ook hadden we het bereikt. We stopten vlakbij de kerk, die niets van een prinselijke kathedraal had en zelfs niet op de Dorobanți kerk op de heuvel leek. Het gebouw was slecht onderhouden maar vol heiligen en oude dingen. Nieuwsgierig stapte ik af en bestudeerde de plek waar de mensen van Cioropina tot God baden. De jongen, die daar helemaal geen aandacht voor had, bleef licht verveeld bij de autoweg staan, terwijl hij zwijgend met de hendels speelde. Hij was zijn belofte nagekomen en niets interesseerde hem nog. Ik liep de kerk rond, telde de op de muren geschilderde heiligen maar kwam er minder van onder de indruk dan ik had verwacht. Onze eigen kerk was groter en leek een stuk mooier.
Het was rond het middaguur. Terwijl ik nog steeds naar de muren van de kerk staarde, probeerde om het belang van de geschilderde heiligen vast te stellen, deed het geratel van wielen me omdraaien en ik zag m’n begeleider nog net wegrijden. Voordat ik iets kon uitbrengen, hem vragen waar hij naar toe ging, was hij de autoweg al overgestoken en reed hij door de poort van het huis van z’n grootouders en sloot die achter hem! Even stond ik doodstil omdat ik zoiets niet had verwacht en ook niet begreep wat er aan de hand was. Tot dusver had ik zo’n zeven scooters gehad die ik allemaal in de prak had gereden, en niet eentje was er gepikt, dus ik had er geen rekening mee gehouden dat zoiets mogelijk was. Toen ik bij zinnen kwam, verwachtte ik dat de jongen terug zou komen om me mijn scooter terug te geven of om me uit te nodigen voor het middageten. Vergeefse hoop, de verdomde jongen kwam niet meer tevoorschijn. Ik kon zien dat hij m’n scooter midden op het erf op z’n kant legde, als een soort trofee. Hij nam een houding aan die iets uitdrukte als: “Ik ben nu thuis en deze scooter is van mij.”
Ik stak de straat over en stond een tijdje voor het gesloten hek. De jongen stond als een wachter naast de scooter en keek me aan zonder enige blijk van toegeven, met de blik van een sfinx, in het felle zonlicht dat ons allebei op de huid brandde. Hij keek me strak aan, zonder een woord te zeggen. Het erf en het huis leken verlaten, ik wachtte in elk geval vergeefs of er iemand zou opdagen. Ik durfde niet het vreemde gebied te betreden, uit vrees dat er een hond op me af zou springen of iets anders zou gebeuren. Ik begon zo hard mogelijk te schreeuwen. De jongen gaf geen enkele reactie. Hij was standvastig. Of hij de diefstal nu had beraamd of niet, alles wees erop dat hij m’n scooter niet wilde opgeven.
Er verscheen een groep vrouwen in de tot dan toe uitgestorven straat, sommigen jong, anderen ouder, die op m’n kreten afkwamen. Ze kwamen rond me staan en vroegen wat er met me aan de hand was. Onderbroken door snikken deed ik m’n verhaal, wees op de jongen en de scooter. De vrouwen leken behoorlijk onder de indruk en eentje, ouder en steviger, begon te schelden op de jongen, had het over z’n onbetrouwbaarheid, beschuldigden ook zijn grootouders, en spoorden hem vervolgens eenstemmig aan om de scooter terug te geven. Maar de bedrieger bleef achter het hek en bleek niet op andere gedachten te brengen. Geen enkele bedreiging sorteerde effect. Toen ging de robuuste vrouw weg en kwam even later terug met haar zoon, die ouder en sterker was dan de jongen. Hij probeerde eerst het hek open te krijgen maar omdat het op slot zat moest hij er overheen springen. Hij tilde de op z’n zijkant gelegde scooter op zonder dat de jongen tegenstribbelde. Hij haalde het hek van het slot en kwam triomferend met de scooter naar buiten, gaf hem aan me terug en controleerde hem op eventuele beschadigingen.

Nu kon ik naar huis gaan, maar de vrouwen, nog niet gerustgesteld, lieten me niet alleen teruggaan, uit angst dat de jongen me buiten het dorp zou opwachten en m’n scooter opnieuw zou afpakken. In Cioropina stond hij nu eenmaal slecht bekend om z’n wangedrag. Ze vroegen de zoon van de vrouw me te begeleiden. We gingen nu meteen op pad.. Toen we het dorp uitreden, wees hij me in een bocht op enkele achtertuinen van waaruit de dief me had kunnen afsnijden en vertelde me meer over diens misdragingen. We passeerden de vervloekte plaats zonder dat er iets gebeurde. De jongen was nergens te zien maar misschien hield hij ons in de gaten. Als dat zo was, gaf hij waarschijnlijk z’n snode plannen op toen we eenmaal op de grote weg waren en hij zag dat ik ook daar niet alleen was.

Dit korte verhaal kent verschillende eindes.
M’n begeleider bracht me veilig terug en ging zonder me in ruil iets te vragen te voet terug naar Cioropina. Natuurlijk vertelde ik m’n ouders niks, anders zouden ze me voor lange tijd verbieden op de scooter te rijden.
Een paar maanden gingen voorbij en alles ging goed. Ik zag mijn redder nog één keer toen hij op een kar door ons dorp kwam. We herkenden elkaar alsof we de vorige dag pas afscheid hadden genomen en praatten met elkaar als twee oude vrienden. Hij hield een warm plekje in m’n herinnering.

Wel twintig jaar ging voorbij. Op een dag, toen ik het dorp bezocht, vernam ik dat de dief pas was omgekomen in een groot ongeluk. Hij was met 100 km per uur op een gestolen motor tegen een boom gereden. De veldwachter die de zaak behandelde ging z’n ouders het slechte nieuws vertellen. De oude Blendea, die bij de komst van de politieman verwachtte dat hij over de zoveelste diefstal of een nieuw dorpsschandaal van z’n zoon zou horen, zei zonder de ander de kans te geven iets te zeggen: “Heeft m’n zoon het weer verknald?!...Geef hem maar een pak slaag, rammel hem af!”
De wetsdienaar keek hem schuins aan en snoerde hem de mond met de volgende woorden: “Hoe zou ik hem een pak op z’n donder kunnen geven, jij stomkop, hij is dood!”

De jongen was van mijn scooter overgegaan op motoren. Maar auto’s zou hij niet meer te pakken krijgen.



www.alberthagenaars.nl



Also see:

Dutch poetry in Indonesian language, translated by Siti Wahyuningsih and Albert Hagenaars

Frozen Poets - statues, graves and other traces of poets

Critical reviews on modern Dutch poetry