
I
Vooreerst achter de rozen zijn er geen apen
Er is een kind met gekwelde ogen
II
De haren die even oud zijn als de liefde
Zoals de wijn die door de vingers stroomt
Herinner je herinner je bloemen van de aarde
De schaamte droeg je hoofd in een ransel
Duizend verzakkingen markeerden je stappen
Jij bevindt je hoog daar op de helling
Waar de maan haar grote koude orgels opstelt
De bomen sidderen als kwallen
Maar jij gelooft niet in deze natuurlijke kreten
Als de bergen de lucht konden raken
En daardoor het weer weer konden veranderen
Zou jij naar de hemel optrekken
Met twintig jaar is het een siddering
Om je ogen in het water van de vrouwen te zien
De kamer heeft de opsmuk van de zee
Als twee samen vliegende vogels neerstorten
Uit de dreigende stilte van het nest
Heeft de nacht onze leeftijden verward
O melodie van het eilandgesteente
Poésies I (1938)
*
Er zijn tuinen die geen land meer hebben
En die alleen zijn met het water
Duiven vliegen er doorheen blauw en zonder nest
Maar de maan is een kristal van geluk
En het kind herinnert zich een grote heldere verwarring
Poësies II (1948)
*
Gij zult niet de vrede van het Koninkrijk hervinden
Noch de sappige weides aan de zijde van een lans
- Nauwelijks krijgsgewoel, ijzer op ijzer
In die kerk van een schiereiland der kindertijd
Nauwelijks de engel en de winter
Over de christelijke passie van de schuiten
De zwaarden blijven haken en laten bloed achter in de avond
Poësies III (1949)
www.alberthagenaars.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten